maandag 11 januari 2016

Stedelijke recreatie en archeologische registratie: een ‘nieuwe’ Jeker en de herinrichting van ‘De Motten’

De doorsnee stadsbewoner vindt het ongetwijfeld een fantastisch idee als een stadsbestuur de beslissing neemt om een ‘oude’, gedempte rivier doorheen de stad terug open te leggen. Zowat iedereen houdt van kuieren en luieren bij stromend water in het stadscentrum, zo ook de doorsnee stadsarcheoloog. Toch houdt die laatste ook een beetje zijn adem in bij dit soort nieuws. Vooral als die rivier in het Romeinse verleden de stad doorkruiste en in de Middeleeuwen een extra bescherming bood voor de stadsmuren die op haar oever oprezen. Komt daar nog bij dat wij archeologisch grotendeels in het duister tasten over het Romeinse stadskwartier ‘op de andere oever’.

Aan het probleem dat archeologen niet steeds weten wat te verwachten op een terrein – waaraan zij vaak acuut worden herinnerd met de vraag: ‘En, wat denk je dat er zit?’ – proberen zij een mouw te passen door vooronderzoek te doen, van achter hun bureau en op het terrein zelf. Met het bureauonderzoek verzamelen zij de beschikbare informatie om een eerste idee te krijgen van wat er archeologisch is, wat er zou kunnen zijn én wat de impact van de geplande werken hierop kan zijn. Dit onderzoek laat ook toe om eventuele toekomstige onderzoeksstappen op het terrein optimaal te sturen.

Wat we archeologisch weten van De Motten hebben we grotendeels te danken aan vier onderzoekers, rasechte iconen van de archeologie van Romeins Tongeren. Voor drie ervan moeten we terug tot in de jaren dertig van de vorige eeuw. Naast Joseph Breuer en Hubert Van de Weerd, die vaak samenwerkten, was ook Philippe de Schaetzen actief in het Tongerse. Breuer en Van de Weerd konden dankzij manuele boringen aantonen dat de Romeinse stadsmuur wel degelijk het terrein doorkruiste. Alleen, de resten bevonden zich op  ongeveer 4 m diep. Om helemaal zeker te zijn van hun zaak lieten ze een put graven, ook manueel. Want zo ging dat in die tijd. De foto’s geven een goed beeld van de aanpak van het graafwerk en vooral van hoeveelheid grond werden verzet.
Hiermee was het tracé van de stadsmuur definitief uitgeklaard. De Schaetzen verblijdde ons vooral met meer gegevens over de muur en een zicht op het stadskwartier achter die stadsmuur: zijn onderzoek bracht Romeins straten en een plein aan het licht (ongeveer ter hoogte van de rotonde aan de Kastanjewal) en maakte ook duidelijk dat men niet overal 4 m diep moest graven op Romeinse niveaus aan te treffen.
De vierde archeoloog is Willy Vanvinckenroye, die in de tweede helft van de vorige eeuw verantwoordelijk was voor een groot deel van het archeologisch  onderzoek. Tijdens graafwerken voor de demping van de Jeker in 1956 kon hij ter hoogte van de St.-Jansstraat een dubbele rij palen van een Romeinse brug over de Jeker registreren.

En daarmee is de grens van onze kennis bereikt: De Motten en de Jeker worden archeologische terra incognita en wij betreden het domein van de archeologische verwachting. wat zou er kunnen geweest zijn: Romeinse en middeleeuwse gebouwen, oever-/haveninstallaties, ambachtelijke activiteiten, een Romeins theater, enz. Uit historische bronnen mogen we in elk geval besluiten dat vanaf de 14de eeuw het terrein vooral een groot nat valleigebied was, waarin vijvers worden aangelegd en waaruit alle oudere restanten bovengronds zijn verdwenen.

Duidelijk is dat de biografie van het terrein heel onvolledig is. In het licht van de geplande werken aan de Jeker en op De Motten is een archeologische ‘kijkoperatie’ dan ook onontbeerlijk: om te kunnen inschatten wat de impact van de werken op het bodemarchief is, moeten we eerst hierover meer weten. Een eerste stap in die richting wordt binnenkort gezet in het kader van een stabiliteitsstudie van de Begijnhofmuur, een beschermd monument en bovendien Unesco-werelderfgoed. Alvorens de gedempte bedding aan de voet van die muur uit te graven, wordt vanzelfsprekend eerst gekeken naar de diepte en opbouw van de fundering ervan.  En dat dit soort onderzoek ook fundamentele informatie voor archeologen kan opleveren spreekt voor zich: archeologen zullen hier dan ook de nodige vaststellingen doen.

Dit onderzoek aan de Begijnhofmuur zal het startschot zijn van een reeks archeologische onderzoeken in de eerste helft van dit jaar. Gravers zoals in de jaren 1930 zullen niet meer op De Motten rondlopen, zij zijn vervangen door graafmachines; De zwartwit foto’s hebben plaats geruimd voor digitale opnames. En de archeologen kijken niet langer toe van op de rand van de put: zij staan er middenin.

 

Geen opmerkingen: